Reactie van Piet Gerbrandy op Hoofdlijnenbrief cultuur 2022

De Akademie van Kunsten nodigt leden uit om te reflecteren op politieke ontwikkelingen, om zo de stem van de kunsten te laten horen richting publiek en politiek. Deze brief is van Piet Gerbrandy. Hij reageert op de Hoofdlijnenbrief cultuur 2022 van staatssecretaris Gunay Uslu.

Een nieuw cultuurbeleid

Dat ons land na jaren van culturele kaalslag, intellectuele armoede bij de overheid en een ingrijpende pandemie eindelijk een staatsecretaris heeft wie kunst en cultuur serieus ter harte gaan, is voor allen die op die terreinen werkzaam zijn of die er als publiek de vruchten van plukken, een grote opluchting. Er is veel kapot gemaakt, veel kunstenaars zijn moedeloos iets anders gaan doen dan waarvoor ze meenden in de wieg te zijn gelegd en in de afgelopen maanden is wel gebleken dat instellingen en festivals die forse deuken hebben opgelopen de achterstand niet zomaar ongedaan kunnen maken. Er zijn nog steeds veel zieken, het publiek is voorzichtig en de toekomst van de wereld is, zo lijkt het, minder rooskleurig dan ooit, hetgeen betekent dat men heel wat heeft te overwinnen om met volle energie plannen te kunnen maken met een horizon die verder ligt dan een paar maanden.

In haar ‘Hoofdlijnenbrief cultuur 2022’ aan de Tweede Kamer van 23 mei jl., met de opgewekte titel ‘Herstel, vernieuwing en groei’, verzet staatssecretaris Uslu de bakens met een elan dat we lang gemist hebben. Het begin van de eerste alinea heeft de toon van een manifest dat alleen maar toegejuicht kan worden:

Cultuur is van wezenlijk belang voor onze samenleving en een investering in onze maatschappij. Het brengt mensen bij elkaar, daagt uit en biedt nieuwe perspectieven. Zonder cultuur wordt het leven schraal, dof en bleek. Zonder cultuur ontbreken inspiratie, plezier en verbinding. En zonder cultuur staan we stil.

Degene die deze zinnen formuleerde, laten we hopen dat het Uslu zelf was, laat zien retorisch geschoold te zijn: maar liefst drie drieslagen (tricola) in vijf zinnen, Cicero zou het haar hebben kunnen influisteren. Vooral de derde zin is klanktechnisch een juweel, waarbij de synesthetische opsomming ‘schraal, dof en bleek’ alle zintuigen aanspreekt. Hiermee is uiteraard niet gezegd dat de de brief als geheel een literair hoogtepunt is, want het blijft natuurlijk een politiek en ambtelijk geschrift. En het betekent ook niet dat er op bijvoorbeeld de eerste zin niet al inhoudelijke aanmerkingen gemaakt kunnen worden, want daaruit spreekt een functionele kijk op cultuur die ook in de rest van het plan doorklinkt – cultuur heeft niet in de eerste plaats een intrinsiek belang, maar dient de cohesie van de maatschappij. Geen weldenkend mens zal dat laatste ontkennen, maar het is jammer dat het eerste onderbelicht blijft. Mogelijk dekt de staatssecretaris zich al in tegen kritiek van de filisters in kabinet en Kamer, die zich afvragen of de toegezegde miljoenen wel voldoende opbrengen. Die economische visie schemert ook door in het woord ‘investering’. Later duikt onvermijdelijk ook de term ‘erfgoed’ op, die al evenzeer economisch van karakter is. Wie alles in financiële termen ziet, heeft een schraal, dof en bleek leven, vrees ik.  

De brief behelst tal van behartenswaardige voornemens en voorstellen in de domeinen van beeldende kunst, film, podiumkunsten en cultuureducatie, waarover vele betrokkenen enthousiast zullen zijn. Los van de vraag of de toegezegde miljoenen toereikend zijn, ik kan mij daar geen voorstelling van maken, denk ik dat Uslu, gesteld dat ze haar plannen kan verwezenlijken, een krachtig signaal afgeeft dat hopelijk nog vele jaren hoorbaar blijft. Dit neemt niet weg dat ik drie kanttekeningen wil plaatsen, die niet los van elkaar staan.

Om te beginnen komt het woord ‘literatuur’ niet eenmaal voor in de brief, die toch elf volle pagina’s telt. Vanzelfsprekend bieden de kunsten die Uslu noemt belangrijke inspiratie, stof tot discussie en nieuwe ideeën die ons verder kunnen helpen op het kommervol levenspad, maar zijn het niet in de eerste plaats dichters, schrijvers, essayisten en denkers die dergelijke ideeën op heldere dan wel raadselachtige wijze in taal gieten? En wordt de in de brief aangeprezen verruiming van de blik niet ook in hoge mate mogelijk gemaakt door vertalers, die nog steeds geen serieuze vergoeding krijgen voor hun essentiële monnikenwerk?

In de tweede plaats komt zelfs in de paragraaf over bibliotheken het woord ‘boek’ niet voorbij. Natuurlijk, de bibliotheek draagt bij ‘aan persoonlijke ontwikkeling, aan verbetering van maatschappelijke kansen en aan sociale cohesie’, maar zou je daar niet bij moeten vertellen dat het de allereerste taak van bibliotheken is om boeken, ook minder courante boeken, te kopen, eeuwenlang te bewaren en uit te lenen? Ook dat is ‘erfgoed’.

En ten derde, het hoofdstukje over leesbevordering spreekt over lezen alsof het enige doel ervan maatschappelijk van aard is. Dat het in Nederland slecht gesteld is met het leesgedrag van jongeren is geen geheim, maar zou een deel van de oplossing hiervoor niet gelegen kunnen zijn in het aanstellen van hoogopgeleide onderwijzers en leraren – ja, ik weet dat die zeldzaam zijn – die met vuur en hartstocht kunnen vertellen over boeken die ze zojuist hebben gelezen, boeken die de kinderen vervolgens zelf kunnen lenen in bibliotheken, boeken van schrijvers en dichters uit alle taalgebieden, vertaald door sensitieve lezers en met liefde uitgegeven?

De brief van Uslu is een goed begin. Nu doorpakken, om een verkiezingsleuze van een van de coalitiepartijen aan te halen.

Piet Gerbrandy

Piet Gerbrandy is dichter en classicus, en lid van de Akademie van Kunsten.

 

Beeld: Piet Gerbrandy (foto: Anneke Dekker)

Afbeeldingen

Cookie-instellingen